Ik kan het niet laten.
Als ik een tankstation binnenga kan ik niet alleen maar mijn getankte liters afrekenen. Ik moet gewoon iets kopen. Honger heb ik altijd dus reden genoeg.
Er ligt zo veel en ik lust werkelijk alles. De grote mergpijpen zijn m’n favoriet, geweldig gewoon. Die heb ik al voor de helft op als ik nog in mijn auto moet stappen.
De stukken boterkoek hebben ze helaas niet overal maar die kan ik ook makkelijk aan. De gehakbal uit de jus valt me een beetje tegen. Had daar echt wel een originele bal in verwacht, zo’n bal van m’n moeder zeg maar, helaas. Winegums zijn ook super, maar die moeten echt allemaal op. “De zak moet leeg”, zoals veel mannen zullen bevestigen. Het grappige is dat ik de groene gums niet lust, althans dat maak ik mezelf wijs. Die blijven uiteindelijk over en eet ik puur uit frustratie na een half uur ook gewoon op. Best wel lekker als je verder niks meer hebt.
Aan de “apekoppen” heb ik me ook een paar keer zwaar vergrepen. Er staat iets op het zakje van “geen suiker”, waarmee ik me erg graag voor de gek laat houden. Daar was ik een keer zo misselijk van dat ik een halve zak heb weggegooid, alsof je het niet kunt bewaren. Natuurlijk had ik daar een uur later weer spijt van.
Ook loop ik vaak even langs het rekje met “accecoires” voor in de auto. Alsof daar iets nuttigs bij zou zitten, maar je weet het natuurlijk nooit.
Een keer wilde ik een busje AXE deo meenemen maar dat blijkt dan gewoon twee keer zo duur te zijn als in de supermarkt. Dat verdom ik dan, maar neem vervolgens wel voor een paar euro snoep mee.
Natuurlijk een Colaatje Light erbij, alsof dat de boel nog enigszins zou compenseren.
Met m’n handen vol kom ik aan de kassa. Gelukkig letten de bedienden beter op als ik, want die weten altijd mijn pompnummer. Ik vergeet altijd te kijken. “Nog kaugom van de aanbieding meneer?, twee voor een euro”. Kaugom?, nee bedankt, al was het gratis. Kaugom mag je niet doorslikken zei mijn moeder altijd. “Dat poep je niet uit”. “Mag alles bij elkaar meneer?”, “ja, hoor, wat geef ik erom”. “Wilt u het bonnetje?”, “Nee hoor, ik hoef geen bonnetje”.
Ik stap tevreden in, neem een slok van mijn Cola, en het schuimsnoep bruist bijna mijn mond uit.
Ik weet het, straks heb ik spijt, maar nu is het heerlijk.